De Gelderlander van woensdag 6 april schrijft:
En ook TV Nijmegen laat zich niet onbetuigd. Spoel snel door naar 5:45.
De Gelderlander van woensdag 6 april schrijft:
En ook TV Nijmegen laat zich niet onbetuigd. Spoel snel door naar 5:45.
De eerste vitrine als blikvanger voor de mensen die De Verdieping op komen.
En al snel verspreiden de bezoekers zich over de ruimte en rond de vitrines.
Dank aan ieder die er was.
Ik vond het leuk om iedereen weer te zien!
En morgen, nog ruimschoots voor de opening, gaat Léon de puntjes op de i zetten. In dit geval een aantal pijltjes bij woorden.
Hopelijk zie ik jou, Waarde Lezer, morgen op de opening (en de aansluitende receptie).
Tussen haakjes. In de levensbeschrijving van Molhuysen/Blok staat vanaf regel 6: Zijn vader was een gelderschman, heeft te Haarlem gewoond en was in 1574 met zijn vrouw op reis naar Denemarken, toen hun zoon op zee geboren werd, vóór het bereiken van Elseneur. Vandaar de naam Pontanus, later door dezen aangenomen. Pontanus is zich dus Pontanus gaan noemen omdat hij op zee geboren is. Pontus is een Oud-Grieks woord voor 'zee'. Zijn naam is dus gewoon Jan of Hans van de Zee.
Pontanus heeft Smetius nog in de klas gehad in Harderwijk. Hij schrijft een gedicht dat voorin Oppidum Batavorum gepubliceerd is. Op de tentoonstelling is de betreffende pagina te zien met daarbij een vertaling van het lofdicht.
Het/Een origineel ligt in Zweden.
Wie zijn paleografie en Latijn wil oefenen, kan hier terecht.
Het complete fiche van de Waller Manuscript Collection.
De vertaling (2 pagina's Latijn)
De Romeinen meenden dat bijna alles, gewijde of alledaagse zaken, gebeurtenissen in oorlog en vrede, ja alles, het waard was in de herinnering van het nageslacht voort te leven en daarom hebben ze dat op munten afgebeeld.
Op deze munten kun je beelden van goden en godinnen zien, tempels, altaren, godshuizen, spelen, wijdingen, hogepriesters, zieners, offerpriesters, priesters en een bont geheel van zaken betreffende gods- en eredienst.
Op dezelfde munten kunnen de gezichten en gelaatstrekken van keizers, heersers en vorsten gezien worden, zoveel eeuwen lang, tot nu toe.
Er zijn titels, namen, veldtochten, toespraken, uittochten, parades, aankomsten, uitdelingen, overwinningen en zegetekens te zien.
Het consulaat, het ambt van volkstribuun en de regeringsjaren van de keizer worden genummerd.
De hogere en lagere magistraten, de ambten, de openbare diensten en de namen van de bekleders daarvan zijn bekend.
De geschiedkundige ziet de legers, legioenen, veldtekens, gebouwen, gebieden, overwonnen en herwonnen provincies, volken, versterkingen, koloniën, steden, rivieren, havens, badgebouwen, circussen, theaters, wegen, aquaducten en de open en gesloten deuren van de Janustempel.
De getuigenissen op munten zijn mededelingen van de staat en ze worden bevestigd door de senaatsbesluiten uit de tijd waarin de zaak speelde, zodat er niets is dat helderder en vaststaander is dan die munten.
Ze omvatten een lange geschiedenis, ordenen de kalenders, vullen leemtes in de geschiedenis op, werpen licht op donkere en ongrijpbare zaken, benoemen onduidelijkheden en verbeteren fouten. Want de correctheid van de geschiedenis moet beoordeeld worden op de munten, en niet de correctheid van de munten op de geschiedenis. 175 Hoe nonchalanter of zorgvuldiger een geschiedschrijver, zowel van de moderne als de oude geschiedenis, omgaat met munten, des te ongelukkiger of nauwkeuriger hij zich kwijt van de taak van geschiedschrijver.
De filoloog treft op munten veel informatie aan over de spelling: oude schrijfwijzen en uitdrukkingen benevens afkortingen van letters en woorden.
De ethicus, of politicus, herkent de symbolen van deugden, de taken van de keizers, keizerinnen en vorsten, en zeker de eigenschappen die afgeleid en verduidelijkt worden uit de opschriften op munten.
De natuurwetenschapper onderzoekt de kenmerken van dieren, de in het algemeen minder bekende vogels, vissen, viervoeters en monsters (zowel echte als verzonnen), de afbeeldingen van planten, de weergave van rivieren, de oorsprong van steden en het beeld van de provincies.
Ook handwerkslieden (ingenieurs, schilders, graveurs, beeldhouwers, bronsgieters, koperslagers, zilversmeden, steenhouwers en pottenbakkers) vinden er elk wat wils, omdat de Ouden de natuur zo sierlijk vorm hebben gegeven dat het merendeel van de mensen van nu met name voorwerpen bewondert die het meest lijken op de verfijning van die oudere producten.
Munten geven tenslotte met vaststaande tijdsaanduidingen de leeftijd van graven en verborgen schatten aan. Ze laten als de ouderdom onderzocht wordt heel duidelijk de hoge of geringere leeftijd zien van de plek waar ze opgedolven werden. En met groot gezag geven ze op grond van de opgravingen veel verklaringen voor antieke versieringen van de Ouden en voor betekenis en gebruik van overblijfselen.
Niemand kijkt met minachting of afkeer naar de echte munten van Romeinse koningen, consuls en keizers. Of het moet iemand zijn die dom en jaloers is.
Smetius schrijft op pagina 150 van zijn Nijmeegse Oudheden:
Maar de oude resten van zoveel oude schrijfstiften overtuigen mij er ruimschoots van dat vroeger, al vanaf de vroegste tijd van de Romeinse keizers, nog vóór alle vernielingen in de loop van zoveel eeuwen, de stad van de Bataven een universiteit bezat, een universiteit die druk werd bezocht door studenten, die bloeiende afdelingen schone kunsten, wetenschap en talen had en waar de geleerde jeugd die schrijfstiften vaak ter hand nam. En dat na zo'n groot tijdsverloop de Staten van het Nijmeegs Kwartier tijdens mijn leven een Gymnasium en een Academie niet zozeer vanuit het niets opgericht hebben maar veeleer het grote paleis van onderricht en ijver nieuw leven hebben ingeblazen. Toen durfde ik dat zonder gevoelens van twijfel te beweren en tot nu toe heb ik, gesterkt door zoveel schrijfstiften van de Ouden, niet geaarzeld deze mening nog altijd te onderschrijven, omdat Suetonius in hoofdstuk 45 van zijn 'Gajus Caligula' deze plaatsen ook speelplaatsen voor lezen en schrijven noemt, met andere woorden Academie of School, want de Romeinen noemden een school een speelplaats, waar de jeugd zich aan de studie wijdde en de literatuur tot zich nam.
Aardig detail: in het register op namen en zaken geeft Smetius twee treffers voor de universiteit. De eerste term is 'Academia Neomagensis', de tweede 'Ludus litterarius Neomagi'. Zo verkleint hij de kans dat iemand de onderwijsinstelling mist in de index!
Deze Bataafse vrijheidsstrijder werd in de Tachtigjarige Oorlog gezien als voorbeeld voor en tegenhanger van Willem van Oranje: beiden vochten tegen vreemde overheersers.
Lees meer over deze Bataafse Mythe.
Ik heb nu behoorlijk wat boeken in handen gehad. Een aantal heb ik doorgebladerd en in een paar heb ik stukjes gelezen. En dan worden er wat contactjes in de hersenen ge(re)activeerd: voilà twee verbeteringen.
De (Latijnse) brief van 12 september 1671 is te vinden in Burman op pagina 666 en 665.
De vertaling
Ik voeg bovendien aan dit briefje een paar inscripties toe, die in Nijmegen gevonden zijn. Ik heb ze al even genoemd toen jij in Den Haag allerhartelijkst je mijn lot aantrok.
Aan Jupiter, de Beste en Grootste, en aan de Beschermgeest van deze Plaats heeft Gajus Candidinius Sanctus, vaandeldrager van het Dertigste Legioen Ulpia Victrix (dit altaar) voor zichzelf en zijn familie gaarne en met reden opgericht in het jaar 185.
Aan zijn Matres Mopatres heeft Marcus Liberius Victor, burger van de Nerviers, graanhandelaar, (dit altaar) gaarn en met reden gewijd.
Voor de Matronae Aufaniae, Titus Albinius Ianuarius.
Voor de inheemse Jupiter, de Beste en de Grootste, heeft de oudgediende Brato gaarne en met reden (dit altaar) opgericht.
In het postscriptum van een brief van 15 mei 1644 laat Marcus Zuerius Boxhorn aan Nicolaas Blancard weten dat Blancard Smetius maar eens op moet laten schieten met Oppidum Batavorum / Nijmegen, stad der Bataven.
Of het geholpen heeft, is maar zeer de vraag: de handelseditie verschijnt (pas) in 1645!
De Latijnse tekst staat in Boxhorns Epistolae et Poemata, in de editie van 1662 op pagina 170 en in de editie van 1679 op pagina 223.
De vertaling
Ik kijk toch wel heel erg uit naar Oppidum Batavorum van Johannes Smithius. Jij, die in het huis van Smithius de Romeinse huisraad van die vermaarde oudheidkundige met je nieuwsgierige verstand bekijkt, moet die man eens indringend aansporen dat hij zijn begonnen werk afmaakt. Omdat alleen hij dit kan, zal hij daarom bij de huidige generatie bijval, bij de toekomstige eeuwige roem oogsten.
Dan moet er een update komen. En die update is er!
Eergisteren ben ik in Nijmegen naar de UB geweest om daar een keuze te maken uit mijn eigen voorselectie. En dat is goed verlopen.
Ik heb mijn keuze kunnen maken, met als gevolg dat ik toch behoorlijk wat aangepast hebt aan de opzet.
De mensen van de UB waren vriendelijk en behulpzaam.
Ik had binnen no-time een dagpas met uitleg waar ik op de computers boeken kon aanvragen (dus niet in de oude cataloguszaal, waar ik gewoontegetrouw naar toe liep).
De portier was zo vriendelijk mijn kluisje te openen omdat ik iets verkeerd had gedaan met de code (het kluisje zelf had ik wel onthouden. Ik had ook meteen het kluisje helemaal rechtsboven in de hoek gekozen).
In de tijdschriftenzaal mocht ik lekker een stoel aanschuiven om niet met al die boeken te hoeven sjouwen.
En de man in de Bijzondere Leeszaal kwam me mijn vergeten rijbewijs achterna brengen.
Kortom: service!
De opening wordt verricht door Dolly Verhoeven, bijzonder hoogleraar geschiedenis van Nijmegen, in het bijzonder de publieksgerichte aspecten.
De tenstoonstelling geeft een beeld van de boeken uit de collectie van de Radboud Universiteit, die verband houden met vader en zoon Johannes Smetius, Nijmeegse oudheidkundigen uit zeventiende eeuw.
De uitstalling is in april en mei tijdens de openingstijden van de Centrale Bibliotheek vrij te bezoeken.